Het kloosterleven van Broeder Jan Huybers

Kruisheer Broeder Jan Huybers (1892-1973)

Joannes Huybers werd in Boekel geboren op 2 augustus 1892 als zoon van Joannes Huybers en Ardina van Lankveld. Op 16 september 1912 werd hij postulant bij de kruisheren in St. Agatha. Twee jaar later, op 14 september 1914, werd hij ingekleed in de Orde van het H. Kruis in St. Agatha. Hij was kandidaat-broeder. De eenvoudige professie deed hij in St. Agatha op 25 september 1915. De solemnele professie volgde in Uden op 5 februari 1920. Hij koos Jan als kloosternaam.

kruisheer-broeder in werkkleding met pijp en pet loopt in de tuin
Broeder Jan Huybers loopt in werkkleding door de tuin in Achel

Van 1915 tot 1919 was Jan conventualis in St. Agatha. Op 21 juli 1916 verkreeg hij ontslag van de dienstplicht bij de landstorm. In 1919 werd hij naar Uden gezonden om er te gaan helpen in het onderhoud van het klooster, in de bakkerij en in de kapel. Hij werd er conventualis tot 1935. Daarna was hij tot aan zijn overlijden op 2 januari 1973 conventualis in Achel.

Na zijn overlijden

W. Slangen schreef over hem (Cellesiana, 1973, p. 13): “Jantje heeft geschiedenis gemaakt in de Orde, massa’s verhalen over hem zijn in omloop en voor wie voor het eerst in Achel kwam, was Jantje zien een gebeurtenis, bijna een attractie. Jantje had iets dorps-filosofisch over zich: stekelige wenkbrauwen, schitterende kleine beweeglijke oogjes. Hij kon ellendige verhalen ophangen doorspekt met Bijbelse, volkse en Thomas a Kempis-wijsheden. Die moest hij aan iedereen kwijt. Zondag 31 december heeft hij me nog aangeklampt. Meer dan een half uur heeft hij zitten vertellen over Uden en Erp en St. Agatha. Hij was toen ook wel erg bezorgd over zijn gezondheid en precies een beetje bang om alleen te zijn. (…). Toen ik nog in Achel was kwam hij zo nu en dan eens binnen voor een ‘kwaaj sigaar’, en achteraf snapte je pas dat het hem wellicht om meer dan een sigaar te doen was.”

formele foto van een jonge kruisheer in broederhabijt, een hoed in de ene hand en de hand bij een staand kruisbeeld
Broeder Jan Huybers als jonge kruisheer

In de homilie getuigde A. Zwart (Cellesiana, 1973, p. 14): “Broeder Jan bracht bijna 60 jaar in het klooster door, waarvan 36 jaar hier in ons convent. Plotseling is hij nu van ons heengegaan. En dat lijkt wel een afsluiting van zijn levensstijl. Tijdens zijn leven kon hij ook zo plotseling verdwenen zijn en plotseling weer opduiken op tijden en plaats, waar men hem niet verwachtte. Dat plotselinge en dat onverwachte zou men bijna een karaktertrek van hem kunnen noemen.”

“Plotseling en onverwacht wenste hij te sterven. Dat heeft hij heel dikwijls gezegd. En die wens veranderde hij de laatste jaren in een voorspelling: ‘De een of andere dag zullen jullie mij wel ergens vinden langs gracht en sloot.’ Maar het was altijd moeilijk uit te maken of hij werkelijk meende wat hij zegde. Hij heeft zich in ieder geval in de plaats vergist: we vonden hem rustig ingeslapen in zijn zetel.”

Twee kruisheren in habijt aan een tafel
Kruisheren Broeder Jan Huybers en Albert Zwart

Zijn grondhouding

Jan Huybers was altijd aanwezig tijdens het gemeenschappelijk gebed in de kapel. Met de liturgische vernieuwing ging hij evenwel niet mee. Terwijl de anderen met luide stem God loofden, bad hij in stilte zijn aantal rozenhoedjes, zoals hij dat geleerd had toen hij intrad in het klooster. Het was zijn lust en zijn leven misdienaar te mogen zijn en hoe meer H. Missen hij kon dienen, des te liever hij het had. Hij kon het dan ook maar matig waarderen dat de priesters na het Tweede Vaticaanse Concilie de Eucharistie gezamenlijk vierden. Andere moderniseringen in de Kerk kon hij niet appreciëren. ‘Het schip van de Kerk vaart een verkeerde koers’, beweerde hij, ‘maar je moet wel mee: je kunt het schip in volle zee niet verlaten, want dan verdrink je.’

kruisheer in broederhabijt op een parkbankje
Broeder Jan Huybers in Achel

Broeder Jan heeft zijn hele leven lang hard gewerkt. Hij heeft verschillende ambachten uitgeoefend. In Achel zwaaide hij met zeis en sikkel, werkte in de grachten, woelde de grond om en velde bomen. Hij deed het met ijver en bijna vol hartstocht omdat, naar zijn zeggen, elke zwaai in gras of koren, elke bijlslag een centiem betekende voor de eeuwigheid.