Magister-generaal Wilhelmus Antonius van Dinter (1869-1940) bezocht in 1930 de kruisheren in de Java-missie om er de eerste canonieke visitatie te houden.
De missie in Java
Tot 1926 werd de missionering van heel Java toevertrouwd aan de Nederlandse jezuïeten. Om het bekeringswerk intensiever en doeltreffender te maken besloot de Propaganda Fide, in overleg met de Apostolische Vicaris van Batavia, Mgr. van Velsen, om het gebied te verkavelen en de afzonderlijke delen toe te vertrouwen aan de zorgen van Nederlandse leden van andere orden en congregaties, met de bedoeling er zo vlug mogelijk zelfstandige kerkelijke gebieden van te maken. Uiteindelijk genoten de Kruisheren en de missionarissen van het H. Hart de voorkeur.
De Kruisheren mochten gaan werken in Pekalongan of in Krawang (Midden- en Oost-Preanger). Pekalongan kon voorlopig bediend worden door drie missionarissen, die van de regering een subsidie zouden krijgen voor het onderhoud. De streek bood wel niet veel vooruitzichten.
Kardinaal van Rossum, de kardinaal-protector van de Orde van het H. Kruis, drong er daarom op aan, dat de Kruisheren het andere gebied zouden kiezen. Hier was een degelijke residentie in Bandung, met een behoorlijke kerk, de Petruskerk. Het weggennet was er behoorlijk. Drie missionarissen zouden echter niet volstaan. Bovendien was hier geen subsidie vanwege de regering voorzien.
De Kruisherenmissie
Omdat van Rossum het verlangde, kozen de kruisheren dan voor Krawang: Midden- en Oost-Preanger. Het toegewezen arbeidsveld was zesmaal zo groot als Nederland en dicht bevolkt. Bij de volkstelling in 1930 zou blijken dat er ruim 6,5 miljoen mensen woonden en dat van de inheemsen slechts zeer weinigen gekerstend waren.
Voorlopig ressorteerde de Kruisherenmissie nog onder het Apostolisch Vicariaat van Batavia en vielen de kruisheren onder de jurisdictiemacht van Mgr. A. van Velsen S.J.1 In dit vicariaat werkten 58 jezuïeten, 10 lazaristen en 5 karmelieten. Deze priesters werden bijgestaan door fraters, zusters en broeders, die er scholen, hospitalen en weeshuizen bedienden.
De aankomst in Bandung
De prior van Uden, Hubertus Jacobus Goumans (1883-1953), werd als overste naar Java gezonden. Samen met hem vertrokken Marinus Antonius Nillesen (1896-1975), leraar aan het Udense Kruisherencollege en Joannes de Rooy (1891-1959), die enkele jaren voordien tot priester was gewijd en de theologische opleiding nauwelijks had beëindigd.
Op 9 februari 1927 arriveerden de eerste kruisheren in Bandung. Het onthaal door de jezuïeten stelde Goumans teleur. (…). Het welkom was niet erg hartelijk. Nauwelijks zaten we in de auto of daar kwam de eerste bokking al: jelui kunt eigenlijk niks beginnen, jelui bent maar met drie en er moesten er zeven zijn. Ik antwoordde: we konden niet meer, anderen zullen wel spoedig komen, en ging er verder niet op in. (…).
De eerste resultaten
Alleen konden de drie kruisheren inderdaad nog niet zo heel veel beginnen. Op korte tijd realiseerden ze niettemin heel wat. Achter de Petruskerk kwam een katholieke jongensschool, de Sint-Berchmans. Weldra volgde een tweede jongensschool, de Sint-Augustinus. De Maria-Elisabethvereniging werd in het leven geroepen, evenals de Damescongregatie, de Herencongregatie, militaire en andere bonden en tenslotte ook jeugdbonden.
Steun van andere religieuzen in het onderwijs
De kruisheren kregen hulp van de Zusters Ursulinen van Rome die in 1906 naar Bandung waren gekomen en ruime ervaring bezaten op onderwijsgebied (kleuter- en lager onderwijs en de kweekschool), vooral voor Hollandse en Hollands-Indische kinderen. De zusters begonnen weldra ook met een weefschool voor inlandse meisjes en stonden in voor de opvang van weeskinderen (de Camillus-stichting).
De Zusters van Borromeüs van Maastricht kwamen in 1921 naar Bandung en namen de ziekenverpleging in handen. In 1930 kwamen de Broeders van de Heilige Aloysius van Oudenbosch naar Bandung en bouwden er van januari tot oktober 1931 een katholieke Mulo (meervoudig uitgebreid lager onderwijs) voor jongens.
Drie kruisheren erbij
Op 1 februari 1928 berichtte Goumans aan magister-generaal van Dinter, dat confrater van den Boer (1886-1940) was aangekomen. Deze kruisheer van Onamia (USA) werd voor drie jaar uitgeleend. Hij sukkelde met zijn gezondheid – hij was een suikerpatiënt – en had het drie jaar moeilijk om zich aan te passen aan het klimaat en de hoge temperatuur. Aanvankelijk werd eraan gedacht hem pastoor in Cheribon te maken, waar nogal wat Engelstaligen woonden. Maar dat verhaal ging wegens zijn wankele gezondheid niet door.
Twee andere missionarissen kwamen op 27 oktober 1928 toe in Bandung: Johannes Bernardus Finkelnberg (1902-1973) en Antonius Joannes Piets (1903-1964). Piets werd moderator van de jongelingen-vereniging. Hij kreeg ook de geestelijke leiding van de meisjescongregatie en moest catechismus geven op de H.B.S. Finckelnberg stond in voor de dienstreis naar Garut. Daarenboven zou hij catechismus geven aan de meisjes van de neutrale school. Tenslotte werd hij aangesteld als procurator in de plaats van Joannes de Rooy, die deze taak voorheen verrichtte. Finkelnberg nam van pastoor van den Boer de zielzorg over in het Gemeenteziekenhuis over. Iedere dinsdag ging hij er naartoe en bezocht de katholieke patiënten. Op 29 oktober 1928 vertrok Marinus Nillesen naar Cheribon, waar hij pastoor was benoemd.
Een tweede parochie
Bandung kreeg in 1929 een tweede kerk: de kerk van het H. Kruis. Ze werd omringd door de Maria-school en de Augustinus-school, zodat meteen een tweede parochie kon opgericht worden. Een pastorie en een parochiezaal werden in september 1931 gebouwd.
Omwille van de snelle uitbreiding van Bandung besloten de kruisheren om op de Kebon Djamboe aan de grote postweg Soemedang, een nieuwe kerk te bouwen. Geassisteerd door de pastoors van den Boer en Piets legde pastoor Goumans op 21 juni 1929 de eerste steen. De nieuwe kerk werd toegewijd aan het H. Kruis en moest plaats bieden voor vierhonderd gelovigen. De kruisheren hadden niet genoeg geld voor deze nieuwe kerk. Milde schenkers betaalden het altaar, de communiebank en ook de Kruisweg. Pastoor van den Boer ontving een fraai orgel met twee klavieren en voetpedalen.
Tekort aan missionarissen
In 1929 meldden zowel de kruisheren-missionarissen als Mgr. van Velsen dat veel te weinig kruisheren een veel te zwaar apostolaat moesten dragen. Zij stelden hulp voor van andere missionerende religieuzen orden en congregaties. Van Dinter wilde er niet van weten. In St.-Agatha waren 82 scholastieken en novicen in opleiding. Binnenkort waren er dan ook genoeg missionarissen…
De canonieke visitatie
In het voorjaar van 1930 reisde magister-generaal van Dinter naar Batavia. Hij werd vergezeld door Anton van Asseldonk (1892-1973), die na het bezoek van de magister-generaal in Nederlands-Indië zou blijven. Op 23 mei 1930 opende van Dinter de canonieke visitatie. Ze werd op 5 mei gesloten met de aanstelling van Anton van Asseldonk tot missie-overste. De magister-generaal bezocht daarna nog tal van plaatsen en op 4 juli 1930 ving hij de thuisreis aan.
Noot
- Anton Pieter Franz van Velsen werd geboren in Overveen op 8 februari 1865. Hij overleed in Amsterdam op 6 mei 1936. Hij trad in bij de Jezuïeten en werd omstreeks 1895 tot priester gewijd. Hij reisde af naar Batavia in 1897. Hij was werkzaam als missionaris in Minahasa op Noord-Celebes tot 1919, toen deze missie werd overgedragen aan de Missionarissen van het Heilig Hart (M.S.C.). Daarna was hij actief in Buitenzorg (Bogor). Op 12 februari 1924 werd hij benoemd tot apostolisch vicaris van Batavia en titulair bisschop van Aezani. Zijn bisschopswijding vond plaats op 13 mei 1924. Hij was de opvolger van Edmond Luypen die op 2 mei 1923 was overleden. In 1932 ontving hij eervol ontslag op eigen verzoek wegens zijn wankele gezondheid.