De leraren uit het Kruisherenklooster van Maaseik in juni 1926

groepsfoto kruisheren in habijt
Kruisheren-leraren uit het convent van Maaseik in juni 1926

Zittend op de foto

Zittend van links naar rechts herkennen we:

Adrianus Lammers (1871–1955): conventualis in Maaseik van 1898 tot aan zijn dood op 29 maart 1955. Hij was leraar aan het college van 1989 tot 1938 en kapelaan in Wurfelt van 1911 tot 1942. Omwille van een 40-jarige onderwijsloopbaan werd hij ridder in de Orde van Leopold II. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Ludovicus Züfang (1875–1926): conventualis in Maaseik in 1904. Van 1904 tot 1908 was hij conventualis in Hannut en subprior van 1905-1908. Daarna behoorde hij tot het convent van Diest van april tot september 1908. Van september 1908 tot aan zijn dood op 13 december 1926 was hij conventualis in Maaseik en van 25 april 1909 tot 25 april 1919 prior en directeur van het college. Hij was een begaafd muzikant. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Andreas Huvenaars (1877–1959): conventualis in Diest van 1902 tot 1904. Van oktober 1904 tot aan zijn dood op 1 maart 1959 was hij conventualis in Maaseik. Op 1 mei 1909 werd hij subprior. Van 1925 tot 1943 was hij prior en van 1940 tot 25 juni 1946 vicaris van de Orde in België. Van 1905 tot 1909 was hij directeur van het college en later, toen hij prior was, opnieuw. Gedurende geheel zijn verblijf in Maaseik was hij leraar. Zijn belangstelling ging uit naar Klassieke Studiën en Natuurwetenschappen. Hij schilderde graag natuurlandschappen. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Johannes Bergervoert (1860–1926): conventualis in Maaseik van augustus 1886 tot aan zijn dood op 11 december 1926. Hij was leraar aan het college. Van december 1886 tot 1888 was hij assistent en daarna tot 1911 kapelaan in Wurfelt. Hij overleed twee dagen voor Ludovicus Züfang. Dat hij zeer goed Duits sprak, kwam het klooster goed van pas in de moeilijke oorlogsjaren 1914-1918. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Johannes van Hooff (1872–1959): conventualis in Maaseik van 1897 tot aan zijn dood op 25 september 1959. Van 1897 tot 1949 was hij leraar van de zesde Latijnse aan het college. In 1926 werd hij rector van het doofstommeninstituut van de Fraters van Tilburg in Maaseik. In 1950 werd hij ridder in de Kroonorde. Hij overleed in hetzelfde jaar als Andreas Huvenaars. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Staand op de foto

Staande van links naar rechts herkennen we:

Cornelis Friedeman (1859–1933): van 17 september 1898 tot 1902 was hij conventualis en leraar in Maaseik. Vervolgens was hij gedurende anderhalf jaar conventualis en leraar in Uden. In april 1904 keerde hij terug naar Maaseik en bleef er leraar en conventualis tot 1930. Op 1 maart 1930 werd hij benoemd voor Rotterdam. Tijdens een bezoek aan zijn familie in Jutfaas werd hij ziek en overleed onverwacht op 10 oktober 1933. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Joannes Hoofs (1893–?): van 22 september 1919 tot 1927 was hij conventualis en leraar in Maaseik. Van 5 januari 1927 tot september 1928 was hij conventualis in Uden. Hij ging over naar de ongeschoeide karmelieten in Geleen en deed er op 27 september 1929 professie. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Carolus Nijs (1884–1956): conventualis in Hannut van 1910 tot 1912 en leraar en ‘surveillant’ aan het college. Van 1912 tot 1921 was hij conventualis in Maaseik en leraar aan het college. Gedurende één schooljaar, 1921-1922, was hij opnieuw conventualis in Hannut. Daarna keerde hij terug naar Maaseik en bleef er leraar tot in 1939. Hij verrichtte zielzorg op Eyckenberg (kasteel Meeuwen) en bij de zusters annunciaten in Neeroeteren. Door zijn kennis van geneeskrachtige kruiden genoot hij faam als ‘kruidendokter’. Hij overleed op 17 juni 1956. Hij bezat de Belgische nationaliteit.

Joannes van ’t Rood (1889–1977): conventualis in Maaseik van 1919 tot 1927. Hij was leraar aan het college en van 1921 tot 1927 tevens als zielzorger werkzaam onder de Franssprekende mijnwerkers. Van 1927 tot 1953 was hij kapelaan van de H. Kruisvindingparochie in Rotterdam en subprior van het convent van 1939 tot 1942. Van 1953 tot 15 juni 1961 was hij rector van het St.-Jozefklooster in Hoengen en conventualis in Neeritter. Daarna was hij tot aan zijn dood op 13 april 1977 conventualis in Amersfoort. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Antonius Kemkes (1899–1974): conventualis in Maaseik van 6 maart 1926 tot 1935 en leraar aan het college. Van 19 maart 1935 tot aan zijn dood op 17 december 1974 was hij conventualis in Diest. Hij was er prior van 23 juli 1940 tot 30 juli 1943. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Joannes Verkuylen (1892–1937): conventualis in Maaseik en leraar aan het college van september 1917 tot 1932. Hij was er directeur van de Mariacongregatie en proost van de missie-actie van 1922 tot 1932. Van 1932 tot 1934 was hij novicemeester in St. Agatha. Hij behoorde tot de eerste lichting kruisherenmissionarissen in Belèm (Brazilië) en vertrok op 31 oktober1934 als superior samen met twee andere confraters om in Brazilië een nieuwe stichting van de kruisheren te beginnen. Na een kortstondige ziekte overleed hij op 29 oktober 1937. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Joannes van den Braak (1897–1942): conventualis in Maaseik van 13 januari 1923 tot 1929 en leraar aan het college. In 1929 werd hij prior gekozen in Uden. Hij was prior tot 1935 en daarna, tot aan zijn dood op 14 september 1942, subprior van het convent van Uden. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Albert van Hooff (1879–1937): conventualis in Hannut van 1904 tot 1906. Van 1906 tot 1931 was hij conventualis in Maaseik. Zowel in Hannut als in Maaseik was hij leraar aan het college. In 1931 verbleef hij met toestemming van de magister generaal gedurende één jaar buiten het klooster. Daarna was hij tot aan zijn dood op 27 november 1937 conventualis in Hannut. Hij bezat de Nederlandse nationaliteit.

Mathieu Wieërs (1889–1964): conventualis in Maaseik van 1913 tot aan zijn dood op 26 oktober 1964. Hij was leraar aan het college van oktober 1914 tot 1960. Hij bezat de Belgische nationaliteit en was een fervent flamingant.

Opvallende kenmerken van het lerarenkorps

Er waren twaalf Nederlanders en twee Belgen. De gemiddelde leeftijd bedroeg 45 jaar. Twee kruisheren waren ouder dan 65 jaar en jonger dan 70, drie waren ouder dan 50 en jonger dan 55, twee waren ouder dan 45 jaar en jonger dan 50, één was ouder dan 40 jaar en jonger dan 45, twee waren ouder dan 35 en jonger dan 40, twee waren ouder dan 30 en jonger dan 35 en twee waren ouder dan 25 en jonger dan dertig. Vier kruisheren bleven heel hun actief kloosterleven conventualis in Maaseik.