Het kruisherenklooster in Rotterdam Tuindorp-Vreewijk vierde zijn koperen bestaan op 14 oktober 1934. Ook de Kruisvindingparochie vierde toen het 12 ½-jarig bestaan van de parochie.
In de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis neemt het kruisherenklooster van Rotterdam Tuindorp-Vreewijk een bijzondere plaats in. Na een eeuwenlange afwezigheid keerden de kruisheren in 1922 terug naar het bisdom Haarlem. In de middeleeuwen hadden de kruisbroeders binnen dit kerkelijk territorium kloosters bezeten in Schiedam, St. Annaland, Goes en Hoorn. De Reformatie had de kruisherenaanwezigheid beëindigd en de kloostergebouwen werden gesloopt. Nu keerden de kruisheren terug en vestigden zich in Rotterdam om er zich te wijden aan de zielzorg van de bewoners van het jonge stadsgedeelte van Tuindorp-Vreewijk.
Het begin in Tuindorp
De kruisheren vestigden zich eerst als pastoors in dienst van de katholieke Kerk om er het parochiële leven tot bloei te brengen te midden van talloze katholieke verhuizers. De Orde van het H. Kruis startte er een experiment, dat ook in Onamia en in de overzeese missies werd beproefd: de kruisheren ontplooiden eerst de vita activa en dachten pas later aan de bouw van een klooster en diverse geplogenheden van de vita contemplativa.
Na de plechtige kerkconsecratie op 3 mei 1927 kende de parochie een sterke groei. In zeer korte tijd kwam een bloeiend parochieleven tot ontwikkeling. Zo waren er het St. Vincentiushuis aan de Bree, het Graalhuis aan de Randweg en het tehuis van het St. Franciscus’ liefdewerk aan de Brabantse straat, om maar enkele ontwikkelingen te noemen.
Zielzorg in de omgeving
Joannes Koch bezocht elke veertien dagen Bolnes om er de H. Mis te lezen in het gebouw Volksbelang. Met toestemming van de bisschop werd in 1930 in Bolnes een Theresiakapel gebouwd. Behalve het verafgelegen Ridderkerk-Slikkerveer hadden de kruisheren ook de zielzorg over de katholieken van IJsselmonde en Barendrecht. In IJsselmonde kwamen steeds meer katholieken wonen door uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen op de scheepswerven.
In 1931 kwam Petrus Bakx (1878-1963) uit St. Agatha naar Rotterdam. Hij werd benoemd tot kapelaan van IJsselmonde. Hij kreeg toen ook de zorg voor de katholieken van Ridderkerk-Slikkerveer. In 1934 werd door zijn toedoen in IJsselmonde de kapel van het H. Kruis gebouwd. In 1951 werd deze kapel het centrum van een zelfstandige parochie onder de naam van H. Kruisverheffing.
Zo goed als het met het parochieleven ging, zo slecht ging het met de oude hulpkerk. De exploitatie was ongunstig en het gebouw verviel. De restauratie kostte f 3.500,-. De hulpkerk werd nu omgedoopt tot Spes Bona, kapel van de Goede Hoop.
Broeder Wim van Haasteren
Een van de eerste feestelijkheden in de gerestaureerde hulpkerk was het afscheid in oktober 1930 van broeder Wim van Haasteren (1909-1964), die voor missiewerk naar Amerika vertrok. Deze broeder werd in Rotterdam geboren en had in St. Agatha het noviciaat gemaakt in 1929-1930. Op 24 maart 1930 had hij de tijdelijke professie gedaan en was daarna conventualis geworden in Uden.
Vanaf 1 december 1930 was hij gedurende tien jaar conventualis in Onamia, waar hij op 24 maart 1933 overigens de solemnele professie deed. Hij diende de orde als broeder in Onamia, Hastings, Fort Wayne en Wawasee en keerde in 1953 terug naar Europa. Daarna was hij achtereenvolgens werkzaam in St. Agatha, Neeritter en Amersfoort. Van 6 september 1962 tot aan zijn dood op 2 december 1964 was hij conventualis in Rotterdam.
Wilhelmus Mulder
In 1934 vierde de parochie zijn koperen jubileum. Pastoor was toen Wilhelmus Hermanus Mulder. Hij werd geboren in Baarsjespolder-Sloten (nabij Amsterdam) op 6 november 1878. Bij de kruisheren in St. Agatha trad hij in op 13 september 1901. De solemnele professie deed hij in St. Agatha op 18 september 1905. Hij werd priester gewijd in Namen door Mgr. Heijlen op 22 december 1906.
Mulder was conventualis in Hannut van 1906 tot 1921. Van 24 september 1906 tot halfweg 1916 was hij leraar aan het college in Hannut en van 1917 tot 1919 vicaris in Orp-le-Grand. Vervolgens was hij tot 1921 coadjutor in Mellerij (Waals-Brabant). Van 10 augustus 1921 tot 1922 was hij leraar Frans aan het college in Maaseik.
Samen met broeder Egidius van Toor (1885-1959) en Johannes Wilhelmus Verhagen startte hij in 1922 de kruisherenstichting in Rotterdam op en werd de eerste pastoor van de H.-Kruisvindingparochie. De parochie telde toen 140 gezinnen. Later was Mulder conventualis in Neeritter en pastoor in Odiliapeel. In 1956 keerde hij terug naar de communiteit in Rotterdam en overleed er op 31 december 1960.
Het jubileumfeest
Omwille van de grote financiële problemen die er gerezen waren, werd het jubileumfeest in 1934 op een zeer sobere wijze gevierd. Uiteraard ging magister-generaal Wilhelmus Antonius van Dinter voor in de pontificale hoogmis. Natuurlijk verscheen er een feestuitgave van de Kruisvindingsklok, een voorloper van het latere Beukeblad en was er ook een groot defilé.
De kunstenaar Cornelis Hendrikus Kersenboom (1880-1951) maakte een prachtige ets van de kerk en de pastorie. Het kerkbestuur kocht de ets aan en schonk ze aan de pastoor. Verder ontving pastoor Willem Mulder een enveloppe met inhoud. Met begeleiding van de harmonie St. Michael zongen de aanwezigen tijdens de druk bijgewoonde receptie het onderstaande Danklied van Tuindorp, dat door Johannes Wilhelmus Verhagen was gecomponeerd.
Joannes Verhagen
Joannes Wilhelmus Verhagen werd geboren in Uden op 4 mei 1870. Hij werd aangenomen in de orde in St. Agatha op 30 september 1888. De solemnele professie deed hij in St. Agatha op 30 september 1892. Op 19 mei 1894 werd hij tot priester gewijd.
Hij werd leraar in Maaseik en later in Hannut. Van 1918 tot 1922 was hij rector van het St.-Jacobusziekenhuis in Dordrecht. Van 29 april 1922 tot aan zijn dood op 24 mei 1936 was hij lid van het kruisherenconvent in Rotterdam.
Het danklied van Tuindorp
Verhagen was de drijvende kracht achter het beginnend verenigingsleven in de parochie van de H.-Kruisvinding. Hij was organist-dirigent, regisseur van de toneelclub en jeugdleider. De tekst van zijn danklied in 1934 ging als volgt:
Ruische met kracht en dring door de wolken,
’t Dankend “Te Deum” van Tuindorp omhoog!
Vader der Lichten, U dankt ons harte,
Lees onzen dank, in ons hart en ons oog.
Eén Achtste eeuw is heen gevaren,
Sinds in deez’ gouwen ’t Kruis werd geplant.
En Uwe Liefde bleef ons bewaren,
Daarom is U onze liefde verpand.
Gij hebt gekozen des Kruises Zonen.
Zij hieven ’t Kruis hier zoo hoog in de lucht.
Zij strooiden ’t zaad in den will’gen akker.
Door Uwe goedheid Heer, ziet Gij de vrucht.
Wij dragen hen, hoog in ons harte,
Dankbare liefde klinke met gloed!
Wat ons belaag’ of wat Tuindorp ook tarte,
Wij zijn hun trouw, in onwrikbaren moed.
Vader, die alles zoo wijs’lijk ordent,
Wij zingen biddend op deez’ plecht’ge stond’:
Bewaar Uw Tuindorp, met zijne Priesters,
Drenk’ Uw genade deez’ heiligen grond.
“Laudamus Te”, U zij ter eere!
Tuindorp is blijde en prijst Uwen Naam.
Wat ook moog’ wenden, of wat er ook keere,
Heer, Uwe Liefde houd’ ons allen saam.
Uitdaging en kracht
Zoals hierboven werd aangestipt, schonk de parochie in 1934 een enveloppe met inhoud aan pastoor Mulder. Dit geld kon de parochie eigenlijk zelf goed gebruiken, omdat door de economische recessie van de jaren 1930 de inkomsten fel geslonken waren en het kerkbestuur met financiële problemen worstelde. Dank zij een bijdrage van het bisdom, een bedeltocht van pastoor Mulder en een regeling met de schuldeisers werd de financiële druk sterk verminderd.
Dat de kruisheren een zwaar en verantwoordelijk werk hadden, bleek uit de befaamde kindermissen – elke morgen meer dan duizend jongens en meisjes. In het jubileumnummer van de Kruisvindingsklok van 1934 kon men lezen: “We hebben een goede kindermis. Als iedere morgen de hoofddeur van de kerk der H. Kruisvinding openslaat, rolt het bonte sterke leven van onze jeugd zegevierend naar buiten. En de vreemdeling die passeert, blijft verbijsterd staan, trekt zijn wenkbrauwen tot vraagtekens, beseft dan opeens, sist vaak iets tussen zijn tanden en hobbelt verder zijns weegs. O, die roomse organisatie. Zelfs onder de jeugd. En het golft met honderdtallen aldoor maar naar buiten.” De Kruisvinding was toen een parochie met kinderzegen.
Onderwijs en jeugdzorg
Pastoor Mulder hield zich in zijn pastoraat niet alleen bezig met de bouw van een kerk, ook het onderwijs in de parochie genoot zijn bijzondere aandacht. Stilaan zag men diverse scholen verrijzen. Aan de Bree kwamen twee jongensscholen: de Theodorus van Cellesschool en de H. Hartschool, waarvan de leiding in 1927 werd toevertrouwd aan de broeders van St. Louis van Oudenbosch.
Aan de Dalweg werden twee meisjesscholen gebouwd: de St. Helenaschool en de St. Odiliaschool, waar de zusters van Maria en Jozef van de Choorstraat uit Den Bosch vanaf 1929 het onderwijs verzorgden. Aan de zusters van het klooster aan de Dalweg viel de zorg toe voor de fröbel- en modevakschool.
De jeugdzorg in de parochie kreeg gestalte in de oprichting van het Celleskoor in 1928, een jongedamescongregatie onder de titel van O.-L.-Vrouw Onbevlekt Ontvangen, en het K.J.C.-verkennerswerk (Katholieke Jeugd Club) dat in 1933 werd begonnen door Petrus Bakx.
Tot spijt van alle parochianen werd pastoor Mulder op 19 augustus 1939 benoemd tot rector van het noviciaatshuis in Neeritter. Pastoor Marinus Antonius Nillesen volgde hem op 19 augustus 1939 op als pastoor in Rotterdam.
De Kruisheren in Rotterdam
Op bovenstaande foto van het convent in Rotterdam tijdens het jaar 1934-1935 bemerkt men zittend van links naar rechts Johannes Wilhelmus Verhagen (1870-1936), Wilhelmus Hermanus Mulder (1878-1960) en Joannes Antonius van ’t Rood (1889-1977). Staand van links naar rechts ziet men Joannes Berkhout (1908-1972), Petrus Bakx (1878-1963), Antonius Alphonsus Martinus Tünissen (broeder Antoon,1906-1979), Henricus Joannes Maria de Gruyter (1905-1988), Wilhelmus Theodorus Poel (broeder Marcus, 1882-1970) en Egidius Arnoldus van Toor (broeder Gied, 1885-1959, portier, koster, tuinman en kok).