De gedichten van kruisheer-pastoor Jan Overbeek

Pastoor-dichter Jan Overbeek (1927-2004)

Johannes Gerhardus Overbeek werd in Tilburg geboren op 18 december 1927 als zoon van Johannes Antonius Overbeek en Hermanna Winkelman. Gedurende zijn lagere schooltijd bij de Fraters in Tilburg was hij misdienaar in de parochie. Toen al droomde hij ervan priester te worden.

Na de lagere school ging hij naar het Kruisherencollege in Uden en studeerde er van 1940 tot 1947. “Ik ontdekte daar al gauw dat ieder die écht in groep leeft, voelt wat een aantrekkingskracht en bezieling van dat leven kan uitgaan. Er zijn echter voorwaarden. Er moet luisterbereidheid zijn, uitwisseling van ideeën en ervaringen en ook gemeenschappelijke taken. Zo kun je groeien naar eenheid van hart en geest (…).”1

Hij trad in bij de kruisheren en was in 1947-1948 novice in Neeritter, waar hij op 28 augustus 1948 de tijdelijke geloften deed. Hij studeerde filosofie in Zoeterwoude van 1948 tot 1950 en theologie in Diest van 1950 tot 1953. Mgr. Schoenmaekers wijdde hem in Diest tot priester op 25 mei 1954.2

een jonge kruisheer krijgt onder toeziend oog van publiek cadeaus aangeboden voor de voordeur van een rijtjeshuis
Cadeaus na de Eremis van Jan Overbeek in Tilburg – een brevier en een fiets worden aangeboden, 1954

Als leraar

In augustus 1955 werd Jan benoemd voor het kruisherenklooster van Maaseik. Hij werd leraar van de zesde Latijnse van het H.-Kruiscollege. In het schooljaar 1955-1956 begonnen de kruisheren in Maaseik met de oude en moderne humaniora voor meisjes. Jan gaf er Latijn op de eerste klas en ging als godsdienstleraar mee tot op de hoogste klas. Vanaf het schooljaar 1963-1964 werd de Vrije Humaniora voor Meisjes een zelfstandige school, die niet meer afhing van het H.-Kruiscollege. Voor Jan betekende deze afsplitsing het einde van zijn leraarschap. Hij bewaarde fijne herinneringen aan de meisjesafdeling van het H.-Kruiscollege, “waar”, noteerde hij op bladzijde 83 van zijn in 1999 samengestelde dichtbundel, “er nogal streng de hand werd gehouden aan (soms in die tijd) voorbijgestreefde zaken. Zo mochten de meisjes geen lange broek dragen en zeker ’s zomers geen korte!” In 1965 dichtte hij daarover:

Ik mag niet snoepen voor mijn lijn
en roken vindt mijn ma niet fijn,
voor dans en film ben ik te klein,
hoe kan ik dan nog vrolijk zijn?

Ik snoep toch en word veel te dik,
ik rook en krijg van veel een kick,
ik zie ’n film en dans met Dick,
ik ben daarbij toch in mijn schik.

Bekijk de zaak niet negatief,
moderne jeugd is positief,
’n rok is oud, ’n broek staat lief,
wees toch geen blok, maar wees sportief.

Jan Overbeek, 1965

Als kapelaan

Op 1 september 1964 werd Jan bevorderd tot kapelaan van de Sint-Catharinakerk in Maaseik. Het pastorale werk in de jaren zestig bestond vooral uit verzorgingspastoraal: gesprekken met oude en zieke mensen die zich bewust werden van hun levenseinde, geestelijke gesprekken met parochianen van alle leeftijden, het toedienen van de sacramenten, voor de feestdagen uren aanwezigheid in de biechtstoel en het aanbod van een groot aantal eucharistievieringen in de weekends. De deken, de pastoor en de kapelaan hadden een beurtrol voor het preken. Wie aan de beurt was, preekte in alle missen tijdens het weekend.

Alle gezongen missen werden door Jan gedirigeerd. Verschillende scholen deden een beroep op zijn geestelijke begeleiding. Hij hielp bij de voorbereiding op de eerste communie en het vormsel. Naast de zorg voor de kerkelijke vieringen was er de zorg voor het socio-culturele werk in de parochie. Jan werd proost van verschillende katholieke verenigingen, aalmoezenier van de Scouts en de Gidsen en actief lid van het A-capellakoor. Hij verwees noodlijdende mensen naar het O.C.M.W. en bemiddelde bij het huren van woningen en andere noodzakelijke voorzieningen. Op cultureel vlak droeg hij de zorg over het parochiecentrum, met name het organiseren van vergaderingen, samenkomsten om te bezinnen en tentoonstellingen.

Als pastoor

Van 1973 tot 1982 was Jan Overbeek pastoor in Maaseik. Daarna was hij tot december 1993 pastoor van de H.-Kruisparochie in Runkst (Hasselt) en rector van het kruisherenklooster.3 Hij volgde zijn confrater Jan Lijnen (Dieteren, 16 december 1917 – Hasselt, 2 januari 1995) op, die vanaf 1 augustus 1961 de eerste pastoor van deze parochie was geweest. Lijnen bleef werkzaam als hulp-kapelaan.

priester sprekend achter het altaar
Jan Overbeek aan het altaar

In Diest

Van 1 december 1993 tot aan zijn dood op 8 maart 2004 was Jan Overbeek conventualis in het kruisherenklooster in Diest. Tussen 1 december 1993 tot oktober 1995 was hij pastor in het ziekenhuis en het opvangcentrum De Brug. Hij was prior van het kruisherenconvent in Diest van 2 november 1996 tot november 1999.4 De revalidatie na een hartoperatie bracht verandering in zijn leefpatroon. Hij schreef er in 1995 een gedicht over, waar hij na de revalidatie weer van afweek:

Verandering

Veertig jaar gedraafd, gezwoegd:
’t Is nu gedaan met werken,
de homo ludens is misnoegd,
dat ga je soms toch merken.

Er moet nu tijd zijn voor de rust,
voor schrijven en genieten.
Ik luister niet meer – heel bewust –
naar al die zeurepieten,

die steeds weer zeggen hoe ’t moet,
ze zijn niet te bedaren,
ze zeggen: “Werken dat is goed!”
Maar ik laat werken varen!

Jan Overbeek, 1995

Vele vrienden werden hem gegeven

In Maaseik, Hasselt en Diest had Jan Overbeek vele vrienden gemaakt. In 1996 dichtte hij over deze vriendschappen als volgt:

Vrienden kies je niet,
ze worden je gegeven,
samen zing je eenzelfde lied,
dat klinkt door heel je leven.

Je hebt met hen de vreugd’ gedeeld,
de twijfel en het lijden,
maar nooit hebt ge elkaar verveeld
bij wenen of verblijden.

’t Komt ineens, ’t klikt meteen,
’t doet je zomaar goed,
’t houdt je dagelijks op de been,
’t doet gewoonweg goed.

We hopen dat ’t blijven mag
doorheen ’t hele leven,
ja, iedere week en iedere dag,
die God ons nog zal geven.

Jan Overbeek, 1996

Liefde voor zijn familie en het warme nest

Jan sprak vaak over zijn familie. Hij wist zich gevormd door zijn ouders, zijn gezin en de brede familie. Thuis had hij belangrijke waarden meegekregen, die hij als mens, als religieus en als priester nodig had. In zijn homilieën legde hij daarom vaak de nadruk op de betekenis van het gezin. In 1997 verwoordde hij de nestwarmte als volgt: “Hoe ben jij in Jezus’ voetstappen terecht gekomen? En ineens zag ik mijn ouders voor me. Zij leerden ons een eerste kruisje maken, zij leerden ons bidden en gingen met ons om beurten naar de H. Mis in de week, en ’s zondags naar mis en lof. Zij leerden ons iets doen voor elkaar, en ook hoe fijn het is om samen iets te doen. Tafel dekken en afruimen, de afwas doen, schoenen poetsen, de tuin verzorgen, fietsen gereed maken en samen op tocht gaan in de natuur. Vader kon onderweg zo maar zeggen: ‘Kijk nu eens rond, Dat heeft God voor ons gemaakt.’ Dit bracht me in 1990 tot het schrijven van het volgend gedichtje:

Wat was mijn vader een wijs man,
hij hield niet zo van ‘preken’.
Hij deed alles simpel voor,
hij nam je bij zijn grote hand
en wandelde tevreden
nu hier dan daar door ’t weidse land,
’t waren zijn gebeden.
Hij vond dat God dit zo maar gaf
aan wie er oog voor had.
Daarom ga ik nog steeds dat pad
van genieten en van danken
voor alles wat die God ons biedt
in kleuren en in klanken:
’t zingen van een vogellied
en pracht van voorjaarskleuren,
de bloesem en de pracht van ’t bos
en frisse lentegeuren.

Jan Overbeek, 1990

Enkele jaren later, in 1994, verwoordde hij zijn liefde voor het warme nest in:

Herinnering aan een zondag uit mijn jeugd
Ken je ’t nog? Dat zondags gevoel,
denk even na en je weet wat ik bedoel:
je had je beste kleren aan
en was al naar de kerk gegaan,
de preek was van mijnheer pastoor,
de gezangen meestal door het koor
en na het Ita Missa est
dan voelde je je ’t best!
Je kreeg een feestelijke boterham
met kaas, chocola en ham,
dan was iedereen in eigen huis
en voelde je je thuis.
’t Geluk ligt nu eenmaal niet op straat,
want hoe je ’t ook keert of draait,
zoals een vogel in zijn nest,
voel je je thuis ’t best.

Jan Overbeek, 1994
een priester in kazuifel van op de rug gezien aan het altaar heft de kelk omhoog
Kruisheer Jan Overbeek celebreert als jonge priester in Maaseik

Een natuurmens

Jan hield van de natuur. Met vrienden ging hij graag en vaak schaatsen en skiën. Je zag hem ook regelmatig rondlopen met de gieter in de hand. Bloemen en planten moesten verzorgd en begoten worden. Het verdere werk liet hij over aan God, die wasdom zou geven. Daar geloofde hij sterk in. Daarom waren werken en bidden twee helften van dezelfde medaille. Al biddend hielp hij vele mensen hun kruis dragen. Heel subtiel sprak hij dan over een hoopvolle toekomst en over het verrijzenisgeloof. In 1999 publiceerde (lees: verspreidde) hij een dichtbundel: Als ik God zie schilderen, waaruit we enkele gedichten plukken.

Patiënte
Ik kan niets laten zien,
wat een ander ook niet heeft,
toch vind ik het wel fijn
als u mij privacy geeft!

Jan Overbeek, 1994

De Peer
Ik hing aan een steel
en ook aan een boom,
beschut tegen zon,
onder ’t loof.

Ik was maar een peer,
Ik pluk je, zei de meid,
ik dacht die keer:
mijn liedje is uit!

Ze plukte me af
en lachte genegen,
maar toen ze me stoofde
viel ze me tegen!

Jan Overbeek, 1995

Milieu
Ik schaam me rood
want
door ’t toeren met mijn auto
zijn de bomen bijna dood.
Ja, écht
ze staan rechtop te sterven
rond het water bij het riet,
’t doet me pijn in al mijn nerven
als je zoveel sterven ziet.

Jan Overbeek, 1996

Een dankbare en warme persoonlijkheid

Jan Overbeek drukte talloze malen zijn dankbaarheid uit voor warme menselijke nabijheid en uitte, vaak emotioneel, zijn bezorgdheid over de toekomst van de wereld. In zijn eigen leven had hij ondervonden dat hartelijkheid, verbondenheid en emotionaliteit van onschatbare waarde zijn. Daarom trachtte hij zijn inlevingsvermogen te verwoorden in tal van empathische preken en gedichten.

De klok
De klok die tikt de tijd trouw weg
van alle levensdagen,
hij kent van rust noch heg of steg,
doet voort zonder vertragen.
Zo rijgen dagen zich aaneen
en voor we ’t ook maar weten
zijn weken, maanden, jaren heen
en wij met hen vergeten.
Och, pelgrim, trek ’t u niet aan,
Ga rustig voort uw weg,
stap statig, stevig door uw baan
zoals ik hier nu zeg.

Jan Overbeek, 1996

Echt, ’t kan…
Ze waren met heel velen
en zagen elkander aan,
ze hadden droge kelen
en hongerden langs de baan.
Maar Jezus deed hen delen,
de leerlingen namen aan
en gingen toen verdelen
voor heel de karavaan.
Er is genoeg te eten
ook op de dag van vandaag,
als wij maar niet vergeten
te geven als men vraagt.

Jan Overbeek, 1996

Nawoord

Kruisheer Jan Overbeek overleed in Diest op 8 maart 2004 na enkele moeilijke maanden van diep loslaten. Op het bidprentje stond te lezen: “(…). Hij droeg het kruis, geholpen door mannen en vrouwen van Cyrene. Hij geloofde rotsvast in de Poort van Hoop, die open ging voor Jezus en voor allen die Hem getrouw volgen. Dit drukte hij als volgt uit in een van zijn gedichten:

’n Mens heeft altijd toekomst,
ook als hij ouder wordt,
de God die altijd voor je zorgt,
maakt dat ’t beter wordt.

Na ’t einde van het lijden,
en door de poort der dood,
gaat alles voor je open,
is ’t altijd morgenrood.

Nooit meer is het gisteren,
alleen nog maar vandaag,
je mag in vrede leven;
dat wilde je zo graag. 5

Jan Overbeek, zj
een kruisheer in burger feliciteert twee kruisheren in wit kazuifel
Karel Cools feliciteert Tom Spreuwers en Jan Overbeek, twee zilveren jubilarissen (vlnr.)

Noten

  1. J. Overbeek, Getuigenis. in: Cellesiana, jg. 34, 1997, p. 61
  2. R. Janssen & P. Winkelmolen, Repertorium Canonicorum Regularium Ordinis Sanctae Crucis 1840-1996, Maaseik, 1999, p. 568
  3. In Het Belang van Limburg verscheen op 10-11 november 1982 een artikel: Pater Overbeek werd pastoor van H. Kruisparochie.
  4. Tijdens dit prioraat schreef hij één in memoriam: In Memoriam Broeder Frans Smets. in: Cellesiana, jg. 36, 1999, pp. 51-53
  5. Bidprentje Jan Overbeek, kruisheer; de homilie bij de uitvaart werd gepubliceerd: N., In Memoriam Jan Overbeek. in: Bulletin Europese provincie van de Kruisheren, april 2004, pp. 61-62